
Jurisprudentie
BG2097
Datum uitspraak2008-10-24
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/218 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-11-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/218 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Volledig arbeidsongeschikt ten gevolge van psychiatrische klachten? Beperkingen niet onderschat. Ten tijde hier van belang in staat de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
Uitspraak
07/218 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 19 december 2006, 06/1409 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.W. Kok, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraagstelling van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S.C. van Heerd, kantoorgenoot van mr. Kok.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.C. Crombach.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 4 november 1999 wegens psychische klachten uitgevallen als medewerker diverse diensten. Ingaande 2 november 2000 is hij in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 19 september 2002 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van
19 november 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
3. Namens appellant is in bezwaar tegen dat besluit naar voren gebracht dat hij nog steeds onverkort lijdende is aan klachten van geestelijke aard en zich daarom volledig arbeidsongeschikt acht.
4. Bij besluit van 6 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 19 september 2002 ongegrond verklaard.
5. In beroep tegen het bestreden besluit is wederom aangevoerd dat appellant zich wegens psychische klachten volledig arbeidsongeschikt acht en dat hij na een eerdere opname op een PAAZ-afdeling onder behandeling is van zijn huisarts.
6.1. De rechtbank heeft in de eerste plaats overwogen dat, gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hun conclusies hebben onderbouwd
- mede aan de hand van informatie van de huisarts van appellant - het onderzoek als voldoende zorgvuldig valt aan te merken. Gelet op de voorhanden medische gegevens heeft de rechtbank voorts geen aanknopingspunten gevonden de eindconclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat niet gebleken is dat appellant op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten op 19 november 2002 niet in staat was te achten om - binnen de voor hem geldende beperkingen - werkzaamheden te verrichten. Daarbij heeft de rechtbank benadrukt dat aan de eigen beleving van appellant over zijn beperkingen en het al dan niet kunnen werken geen doorslaggevende betekenis kan en mag worden gehecht.
6.2. Voorts heeft de rechtbank zich verenigd met de indeling van appellant per de datum in geding in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35% en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
7. Namens appellant is in hoger beroep herhaald dat hij op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was. Ook is aangevoerd dat niet gebleken is van een medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts en dat diens ondeugdelijke rapportage geen basis heeft kunnen zijn voor het arbeidskundig onderzoek.
8.1. De Raad vindt in hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. De Raad kan zich met de overwegingen en het daarop gegronde oordeel van de rechtbank verenigen en maakt die overwegingen en dat oordeel tot de zijne.
8.2. Naar aanleiding van hetgeen namens appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, overweegt de Raad het volgende.
8.3. De Raad kan appellant niet volgen in zijn grief dat van enig medisch onderzoek door de primaire verzekeringsarts niet is gebleken. In het rapport van deze arts is immers vermeld dat hij lichamelijk onderzoek heeft verricht en een, zij het globaal, onderzoek van de psyche. Op basis van de anamnese, psychiatrisch onderzoek en het dagverhaal blijkt volgens deze arts dat de manifeste psychiatrische problematiek zoals die in 2000 bestond in remissie is gegaan. Dit oordeel is door de bezwaarverzekeringsarts bevestigd. De bezwaarverzekeringsarts had daarbij de beschikking over informatie van de behandelaars van appellant.
8.4. Ook de in hoger beroep namens appellant in geding gebrachte brief van 25 april 2008 van zijn (voormalig) huisarts J.J. Hoyng leidt niet tot twijfel aan het oordeel van het Uwv omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 19 november 2002. In deze brief vermeldt Hoyng, voor zover hier voor dit geding van belang, dat hij appellant in het voorjaar van 2002 weer ziet met depressieve klachten. Appellant wil werken, maar sollicitaties hebben geen succes. Hij overweegt vervangende arbeid via GAK en Arbodienst. Het eerstvolgende contact met Hoyng is dan begin april 2003. De Raad is van oordeel dat dit stuk niet kan dienen ter onderbouwing van de stelling dat appellant op de datum in geding volledig arbeidsongeschikt was.
8.5. Concluderend dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat, staat voor de Raad genoegzaam vast dat appellant ten tijde hier van belang in staat was de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
9. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit, als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. Wit.
RB